Eén BV is geen BV. Hoe zit dat?
Een bekend gezegde voor ondernemers met een BV luidt “Eén BV is géén BV!”. Waarom is dat en gaat de stelling altijd op?
Wat wordt bedoeld met het gezegde?
Je kunt het gezegde ook lezen als: “Als je gaat ondernemen vanuit één BV kun je net zo goed geen BV nemen als rechtsvorm”. Weer anders gezegd: “ondernemen vanuit één BV geeft je juist niet alle voordelen die je beoogt te halen met de BV als rechtsvorm”. Kennelijk heb je dus minimaal twee BV’s nodig. Hoe zit dat?
Functies van een BV
Drie van de belangrijkste redenen voor ondernemers om te kiezen voor de BV als rechtsvorm zijn de volgende:
- Scheiding tussen privé en zakelijk;
- Scheiding tussen bezit en risico;
- Onbelaste verkoopwinst bedrijf.
De jaarlijkse belastingdruk laat ik hier buiten beschouwing omdat dat geen rol speelt in het gezegde. Ook leest u nog wel eens ‘beperking van aansprakelijkheid’. Dat laatste is in mijn visie niet juist. Ga je de fout in als onderneming dan ben je daar aansprakelijk voor, ongeacht de rechtsvorm. Het gaat er bij een BV juist om dat je privé niet geraakt wordt voor zakelijke fouten en dus val je in dit verhaal terug op nummer 1 hiervoor.
Het gezegde gaat op voor punten 2 en 3. Onderneem je met één BV dan mis je de voordelen van punten 2 en 3. Als volgt:
Ad 1:
Een BV is een juridisch zelfstandige entiteit. Gaat er in de BV iets mis (schadeclaim, schulden blijven onbetaald) dan is de aansprakelijkheid in beginsel beperkt tot de BV zelf. Kan de BV niet betalen, dan houdt het doorgaans daarmee op, tenzij je als bestuurder van de BV je dermate gedragen hebt (of iets nagelaten hebt) waardoor die aansprakelijkheid alsnog naar privé verlegd kan worden. Denk daarbij aan handelen of nalaten waarvan je als bestuurder van de BV had moeten of kunnen weten dat de BV daardoor niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. Duidelijke voorbeeld is het leegtrekken van een BV, al dan niet via dividend of rekeningcourant terwijl de overige schuldeisers niet betaald worden.
Door te ondernemen vanuit een BV breng je dus een scheiding aan tussen je privébezittingen (en eventueel die van je partner bij gezamenlijk eigendom) en je onderneming, mits je geen verkeerde beslissingen neemt en de BV netjes blijft voldoen aan haar verplichtingen. Dat werkt inderdaad ook met één BV.
Ad 2:
“Mooi, ik heb een BV. Privé en zakelijk zijn gescheiden, mij kan niets gebeuren!” Fout. Hier gaat het gezegde namelijk op. Je kunt jaren achtereen mooie winsten boeken in je ene BV. De zaak draait goed, het banksaldo is rustgevend en dan komt die ene claim binnen die al het werk van de laatste jaren in een klap van tafel veegt.
Door te werken met één BV heb je de winsten van de afgelopen jaren in dezelfde BV opgepot als waarin de risico’s van het ondernemen zelf schuilen. Je hebt de winsten dus in de risicosfeer van je activiteiten gehouden. Een schadeclaim vang je doorgaans op met goede algemene voorwaarden (met beperking van aansprakelijkheid) in combinatie met een degelijke verzekeringsoplossing voor aansprakelijkheid.
Maar niet zelden worden de algemene voorwaarden niet correct ter hand gesteld en van toepassing verklaard of accepteert de wederpartij jouw voorwaarden simpelweg niet en heb je van doen met de inkoopvoorwaarden van je klant. En als het dan misgaat, heb je dus geen steun voor beperking van je aansprakelijkheid.
Stel dat je ene BV een banksaldo heeft van 400k. En stel je een schadepost inclusief gevolgschade van 1 miljoen voor, terwijl je polis dekking biedt voor 500k. Wat gebeurt er dan? Dan is je ene BV met al haar opgepotte winsten ineens 400k lichter. Jaren voor niets gewerkt.
Ad 3:
Je hebt het 20 jaar overleefd met je ene BV en komt in contact met een koper. Hij stelt voor de aandelen van jouw ene BV te kopen voor 1 miljoen. Deal en kassa voor de fiscus: 250k afrekenen in box 2 IB en daarna jaarlijks box 3 afrekenen over de resterende 750k bezit. De aandelen in de ene BV waren immers in bezit van jou privé. Verkoop je ze, dan ontstaat een afrekenmoment in box 2.
Kom maar door met die tweede BV
Dus je kunt op dit moment concluderen dat een tweede BV een oplossing biedt voor punten 2 en 3. Dat klopt en wel door twee BV’s op te richten. De eerste BV noemen we Holding BV. De tweede BV noemen werkmaatschappij, kortweg werkmij. Samen wordt ook wel gesproken van een Holdingstructuur. Jij privé richt de Holding op en de Holding richt de werkmij op. Daarmee ontstaan de voordelen van 2 en 3.
Ad 2:
Nu heb je een extra scheiding aangebracht tussen de risico’s van het ondernemen (in de werkmij) en het oppotten van winsten (in de Holding). Dat realiseer je doorgaans door het volgende te doen:
Holding verhuurt jou als manager aan werkmij. Periodiek stuurt Holding werkmij daarvoor een factuur. Die kosten drukken de winst in werkmij en zorgen ervoor dat de winst in feite verplaatst wordt naar de Holding, want daar wordt het omzet.
Legaal? Jazeker, gewoon common practice. Fullproof? Mits je geen idioot hoge fees in rekening brengt waarmee je de werkmij in haar voortbestaan bedreigt, is dit prima mogelijk.
Als na al die mooie winstjaren een claim binnenkomt bij de wermij dan is het vermogen van de Holding in beginsel gevrijwaard. Let er wel op dat de werkmij geen vorderingen heeft op de Holding (die worden anders geïncasseerd) en uiteraard geldt ook hier het stuk over bestuurdersaansprakelijkheid.
Ad 3:
En als na X jaar die koper aanklopt en 1 miljoen biedt, dan sluit je lachend de deal, wetend dat een stukje wetgeving met de naam ‘deelnemingsvrijstelling’ dat mooie miljoen in eerste aanleg onbelast laat. Jouw Holding BV verkoopt nu de aandelen in de werkmij. Onder de deelnemingsvrijstelling ontvangt de Holding BV de koopsom onbelast. Dat heeft als voordeel dat je heffing over uitkeringen naar privé uitstelt totdat je zelf besluit om een uitkering van dividend te doen. Doe je geen dividenduitkeringen aan privé dan beschikt je Holding dus over 1 miljoen (vergelijk privé 730k bij één BV) om bijvoorbeeld opnieuw te investeren of uit te lenen aan je voor de koop van een woning (om maar een voorbeeld te noemen). Tot slot neemt je vermogen in box 3 door de verkoop niet toe, wat weer vermogensrendementsheffing scheelt.
Meer dan twee BV’s?
Soms is dat nuttig. Sowieso als er meerdere aandeelhouders zijn, aangezien elke aandeelhouder veelal zal kiezen voor een eigen Holding. Maar ook een aparte (tussen)holding voor bijvoorbeeld vastgoed of intellectuele eigendomsrechten (IP) kan nuttig zijn. Dergelijke waardevolle bezittingen zijn vaak het gezamenlijk eigendom bij meerdere aandeelhouders. Die aandeelhouders zullen deze bezittingen doorgaans niet in één van beide persoonlijke Holdings willen plaatsen en zeker niet in de werkmij. Om dat op te lossen wordt tussen de persoonlijke Holdings en de werkmij nog een BV geplaatst (vandaar tussenholding). De eigendom van die tussenholding ligt dan bij de persoonlijke Holdings. De tussenholding wordt op haar beurt weer eigenaar van de werkmij.
Winsten in de werkmij worden dan naar de tussenholding verplaatst door facturatie van huur (vastgoed) of licentievergoedingen (IP-rechten), op vergelijkbare wijze als managementfee.
Klopt de stelling dan altijd?
Nee. Er zijn situaties denkbaar waarin 1 BV volstaat. Denk maar aan een BV waarin geen winst achterblijft omdat de aandeelhouder het steevast opneemt als loon en/of dividend. Als in die BV de activiteiten ook geen aansprakelijkheidsrisico met zich meebrengen en de BV zal waarschijnlijk nooit verkocht worden (bijvoorbeeld BV met 1 werkzame persoon op uurtje-factuurtje basis), dan kan prima volstaan worden met één BV.
Tot slot
Dit artikel is bedoeld om de functie van een Holdingstructuur te duiden. Uiteraard staat elk dossier op zich en verschillen de details en dus ook de mogelijkheden. Het gaat te ver om hier alle opties te behandelen, maar ik hoop je hiermee een goed inzicht te hebben gegeven in het nut van een holdingstructuur en de nadelen van die ene BV.